vrijdag 19 november 2010

Kerk heeft recht op eigen rechtssysteem

Prof. Kurt Martens:
 
(Bron: Tertio)
Nu de bijzondere commissie voor seksueel misbruik in de Kamer met haar werkzaamheden is begonnen, is het belangrijk goed zicht te krijgen op de verhouding tussen kerk en staat, meent kerkjurist Kurt Martens. Zo kan de kerk – vanuit de godsdienstvrijheid – gerust een eigen rechtssysteem hanteren.
In de marge van de eerste vergadering van de ‘Bijzondere commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de kerk’ legden politici en anderen verklaringen af die doen nadenken. Er lijkt bij de commissie of minstens bij enkelen van haar leden een zekere interesse te bestaan voor het kerkelijk recht en de wijze waarop dat rechtssysteem functioneert. Tot daar is er niets aan de hand, wel integendeel: dat er belangstelling is voor kerkelijk recht kan alleen maar worden toegejuicht. Maar het wordt problematisch als die belangstelling gepaard gaat met het uitspreken van waardeoordelen.

Een enkele politicus had het over een ‘staat in de staat’. Elders was dan weer te lezen dat seksueel misbruik binnen de kerk een wereldwijd probleem is en dat de kerk een eigen rechtssysteem heeft, waarbij alle gelovige slachtoffers een clausule van geheimhouding moeten ondertekenen en waarbij de dossiers persoonlijk aan de paus worden gemeld. Conclusie van die redenering: de duistere afhandeling van de pedoklachten zit dus ingebakken in de kerkelijke structuren. Bij zoveel ongenuanceerdheid en onbegrip past zeker enige verduidelijking.

Eigen rechtssysteem

De kerk heeft inderdaad een eigen rechtssysteem, waarvan de meeste regels terug te vinden zijn in het wetboek van kerkelijk recht uit 1983. Zoals ook het geval is in andere rechtssystemen, is er voor bepaalde domeinen aparte, specifieke wetgeving. En ja, in het kerkelijk wetboek kun je onder meer lezen dat de kerk het recht claimt om christengelovigen die een misdrijf begaan strafsancties op te leggen (can. 1311). Het gebruik van de term ius nativum et proprium toont aan dat dit recht haar van meet af aan eigen is. Dat recht is dus niet het gevolg van een historische ontwikkeling of van een in de geschiedenis opgekomen aanspraak. Dat recht is haar ook niet verleend of gedelegeerd door een andere menselijke macht. Het is eigen aan de kerk. Bij uitbreiding kan hetzelfde worden gezegd over kerkelijk recht als dusdanig: de kerk heeft het recht een eigen rechtssysteem te hebben op basis van diezelfde redenering.

Godsdienstvrijheid

Maar er is meer. In internationale verdragen en in de Belgische grondwet wordt het recht op godsdienstvrijheid erkend. Dat zal niemand betwisten. Maar wat betekent dat dan precies? Laat ons beginnen met de Belgische grondwet. In een democratische samenleving worden fundamentele rechten en vrijheden grondwettelijk beschermd. Een van die vrijheden is traditioneel het recht op godsdienstvrijheid. Die godsdienstvrijheid is gericht op het beschermen van religies en geloofsovertuigingen tegen staatsinmenging, niet omgekeerd. Daarom omvat die bescherming noodzakelijkerwijze het recht om de interne structuren in alle vrijheid te organiseren, zonder daarvoor de goedkeuring nodig te hebben van wie dan ook. De grondwettelijke organisatievrijheid heeft vele aspecten, en houdt onder meer in dat elke geloofsgemeenschap een eigen rechtssysteem kan en mag uitwerken. Let wel: het recht op godsdienstvrijheid mag en kan niet worden gebruikt om ongestraft misdrijven te plegen. Dat is een duidelijke grens. Overigens, die misdrijven – zoals bijvoorbeeld seksueel misbruik van minderjarigen – kunnen in beide rechtsordes strafbaar zijn, waardoor een dader dus mogelijk twee keer kan worden gestraft.

Internationale verdragen

Ook internationale verdragen, zoals artikel 9 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), beschermen heel duidelijk die godsdienstvrijheid. De rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) in Straatsburg, dat waakt over de toepassing van het EVRM, ontwikkelde daarover duidelijk jurisprudentie. Het EHRM erkent heel duidelijk de organisatievrijheid van elke religieuze groepering. Wat houdt die vrijheid dan in? Volgens de rechtspraak van het EHRM betekent dit niet alleen dat elke religieuze groep vrij kan praktiseren, maar ook dat elke groep vrij de eigen bedienaren kan benoemen zonder staatsbemoeienis, en dat de eigen bedienaren hun spirituele functies vrij kunnen uitoefenen.

Uit artikel 9 van het EVRM volgt ook nog dat deze vrijheid betekent dat een groep een doctrinaire en rituele uniformiteit kan opleggen, en dat elke groep ook kan eisen dat een discipline in acht wordt genomen en dat de eigen regels worden nageleefd. We mogen hierbij wel niet vergeten dat elk individueel lid altijd de vrijheid heeft om de groep te verlaten. Een religieuze groepering heeft op basis van datzelfde artikel en de daaruit voortvloeiende rechtspraak ook het recht om de eigen bedienaren sancties op te leggen of zelfs te ontslaan. De rechtspraak van het EHRM sluit uit dat staatsoverheden zich hiermee zouden bemoeien, want dat zou gelijk staan met een inbreuk op artikel 9 van het EVRM. Kortom: los van de eigen claims van de kerk zelf, wordt het bestaansrecht van het eigen rechtssysteem van de katholieke kerk – het kerkelijk recht – via de nationale grondwetten en internationale verdragen erkend. In die zin is het ook meer dan disciplinair recht en onderscheidt het zich van het rechtssysteem in organisaties en verenigingen, zoals daar zijn sportclubs of beroepsverenigingen, want die interne rechtssystemen zijn niet op die manier erkend.

Schendingen

Dat er nu toch een commissie is, is op zich geen slechte zaak. Het doel van de commissie is zeker heel nobel. Maar het gevaar is niet denkbeeldig dat ze, zoals de vele commissies voorheen, zal vervallen in clichés en partijpolitieke spelletjes en vooral een mediatieke gebeurtenis zal worden. De commissieleden wacht voorwaar een heikele taak. Het US Department of State publiceert elk jaar een rapport over godsdienstvrijheid in de wereld, waarbij per land niet alleen een overzicht van de staat van de godsdienstvrijheid wordt gegeven, maar ook de schendingen ervan worden opgelijst. Het zou een meer dan spijtige zaak zijn indien België een prominente plaats op die lijst zou gaan innemen.

Discussies uit het verleden

De commissie dient dus heel duidelijk te weten dat de godsdienstvrijheid, zoals gegarandeerd door de grondwet en door internationale verdragen, onder meer inhoudt dat elke religie een eigen rechtssysteem kan en mag hebben, en dat het bestaan ervan niets te maken heeft met de organisatie van een staat binnen een staat of met het opzetten van doofpotoperaties, maar een intrinsiek element is van diezelfde godsdienstvrijheid. Als dat niet van bij het begin duidelijk is, dreigt de commissie te verzanden in discussies waarvan we allang dachten dat ze definitief tot het verleden horen.

Kurt Martens is Associate Professor aan de School of Canon Law van The Catholic University of America in Washington D.C.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten