dinsdag 9 november 2010

OM TE GROEIEN IN DE ‘KUNST VAN HET VIEREN’

Nadat ik het belang van deze reflexie heb onderstreept in het vorige nummer van PASTORALIA en de opbouwende geest waarin ik ze met u wil delen, zou ik concreet willen aanvangen met enige aandachtspunten omtrent de opening van de misviering en de liturgie van het Woord.

DE OPENING VAN DE MISVIERING
Het eerste wat de gelovigen bij het begin van de misviering opmerken, is de kledij van de celebrant en de aanwezigheid van acolieten (of hun afwezigheid). Tezelfdertijd worden ze getroffen door de muziek die hen opneemt - de intredezang - en de liturgische opstelling van de gemeenschap.


De kledij van de voorganger(s)
Op sommige plaatsen is men afgestapt van het gebruik dat de priester de kazuifel draagt boven de albe en de stola. Het zou een goede zaak zijn deze traditie te herontdekken (c£ § 123) vermits het dragen van de kazuifel er op een heldere manier op wijst dat de priester niet in eigen naam voorgaat, maar wel als drager van het priesterschap van Jezus Christus, onze enige Hogepriester. Als er meerdere priesters concelebreren, is het bijgevolg aangewezen dat de hoofdcelebrant de kazuifel draagt, terwijl de concelebranten, bij eventueel gebrek aan beschikbare kazuifels, het houden bij het dragen van albe en stola (cf. § 124).

De acolieten
Wat de acolieten betreft, zijn zowel meisjes als jongens welkom, al dient er wel over gewaakt dat de jongens niet worden uitgesloten, vermits menige priesterroeping haar oorsprong vindt in het directe contact met de misviering (cf. § 47). Het gebeurt ook dat de meisjes zo talrijk zijn dat de jongens enige terughoudendheid tonen om zich aan te bieden. Een juist evenwicht is dus geboden. Niettemin is de aanwezigheid van acolieten essentieel. Ik ben dan ook de liturgische ploegen dankbaar en feliciteer samen met hen de bewegingen die de rekrutering van acolieten, jongens en meisjes, aanmoedigen, en waken over hun begeleiding. Zij bewijzen op die manier de Kerk een grote dienst.

De liturgische samenzang
Het hoofdstuk met betrekking tot de muziek en de liturgische samenzang (cf. § 57) zou op zich een meer uitgebreide behandeling verdienen dan waar binnen dit bestek ruimte voor is. Ik wil er enkel de aandacht op vestigen dat de tendens groeit om de traditionele misteksten (inzonderheid het Gloria, het Credo en het Sanctus) te vervangen door dichterlijke alternatieven die soms slechts een verre verwantschap hebben met de liturgische teksten (cf. § 59). Het zou de verantwoordelijken van de samenzang ter harte moeten gaan zich te houden aan de talrijk voorhanden muzikale composities die de tekst, eigen aan de gehele Kerk, respecteren.

Het probleem stelt zich op uitermate ernstige wijze met betrekking tot het Credo waarin het gemeenschappelijke geloof van alle christelijke belijdenissen tot uitdrukking komt. Het is bijgevolg ook van groot oecumenisch belang zich in de liturgie te houden aan het Credo van Nicea-Constantinopel of het Symbolum van de Apostelen, of bij gelegenheid aan de Geloofsbelijdenis in vraag en antwoord, zoals gebruikt tijdens de paaswake (cf. § 69). We zouden er groot voordeel mee doen af te stappen van andere composities die overigens soms getuigen van weinig goede smaak. Sommige niet echt aan te bevelen composities bevatten evenwel een waardevol refreinvers dat kan opgenomen worden bij het begin of op het einde van het `Credo' van de Kerk, eventueel ook als tussenvers. Maar - sta mij toe erop aan te dringen - het gebruik van hetzelfde `Gloria', hetzelfde `Sanctus' en hetzelfde `Credo' in alle landen, welke ook hun taal weze, is een opmerkelijk teken van de universele communio. Dit mag niet verloren gaan.

En zo men de mening is toegedaan dat het `Credo' van Nicea-Constantinopel een vrij moeilijke tekst is, volstaat het er enkele homilieën aan te wijden om de enorme rijkdom die erin vervat ligt, toe te lichten. Ik was er ook al meermaals getuige van, dat tijdens vieringen met ruime aanwezigheid van jongeren dit `Credo' in een gebarenspel werd uitgebeeld. Dat geeft een verrassend resultaat. Zelfs de aanwezige volwassenen ontdekken aldus eindelijk de ware toedracht van uitdrukkingen als `geboren, niet geschapen, een in wezen met de Vader', of `en aan zijn Rijk komt geen einde', of nog `de Heilige Geest, die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt'. Om te komen tot deze geloofsbelijdenis die alle christelijke gemeenschappen delen, heeft de Kerk gedurende vier eeuwen gebeden en gemediteerd en heeft ze het opgenomen tegen dwaalleren allerhande. Men' mag deze schat met vergooien ten voordele van composities die geen toekomst hebben.


De liturgische opstelling
Wat de liturgische opstelling betreft, waaruit voor een groot deel de `actieve deelname' van de gelovigen aan de liturgie spreekt (cf. § 40), volstaat het in herinnering te brengen dat, behoudens persoonlijke gezondheidsproblemen, de gelovigen rechtstaan vanaf het begin van de viering tot de eerste lezing (en dus niet gaan zitten tijdens de schuldbelijdenis en het Gloria!). Ze blijven zitten tijdens de lezingen, maar eens het Alleluia (of de acclamatie tijdens de veertigdagentijd) wordt aan-geheven, gaan allen rechtstaan voor het Evangelie. Ze gaan opnieuw zitten tijdens de homilie. Vervolgens staat men recht tijdens het `Credo' en de voorbeden en kan men gaan zitten tijdens de offerande. De gelovigen gaan staan bij de uitnodiging `Bid, broeders en zusters...' tot na de communie (men gaat dus niet zitten tijdens de prefatie, noch tussen de consecratie en het Onze Vader, noch voorafgaand aan de communie!). De gelovigen kunnen indien mogelijk, desgewenst knielen tijdens de consecratie, uit eerbied voor het grote mysterie dat zich voltrek Tijdens de bezinning na de communie blijft men zitten. Ten slotte gaan allen weer staan voor het slotgebed tot en met de wegzending, behalve wanneer eventuele mededelingen te veel tijd in beslag nemen. Deze afwisseling van zitten en staan (en zelfs knielen) is geen kunstmatige gymnastische oefening die ons het leven moeilijk wil maken, maar een concrete manier om bidden met het gehele lichaam en niet louter in de geest.

DE DIENST VAN HET WOORD
Na de opening van de viering komen de lezingen van de dienst van het Woord. Vervolgens de homilie, de geloofsbelijdenis en de voorbeden.

De lezingen van de dienst van bet Woord.
Men dient er op toe te zien tijdens het beluisteren van het Woord Gods nooit buiten bijbelse teksten in te lassen, en dit onder geen beding. Als men oordeelt dat een of andere veelzeggende niet-Bijbelse tekst toch past, kan dit enkel bij wijze van bezinning, op een gepast moment, en in geen geval als gelijkwaardig met een Bijbelse lezing. Het is inderdaad de Openbaring vertolkt in het Woord Gods die ons in de liturgie samenbrengt, en niet een of andere tekst die ons vanuit een bepaalde religieuze traditie of dichterlijke smaak aanspreekt.

Ik nodig ook iedereen vriendelijk uit afstand te nemen van de kwalijke gewoonte die zich her en der voordoet om zonder ernstige reden een van de drie zondagslezingen weg te laten. Het is juist een van de mooiste verworvenheden van de liturgische hervorming de lezing van de Heilige Schrift tijdens de misviering te hebben uitgebreid. Het is niet het ogenblik dit nu terug te schroeven! In het bijzonder is het uiterst gevaarlijk de lezingen van het Oude Testament systematisch over te slaan, alsof deze joodse Schriften van het Eerste Verbond geen deel zouden uitmaken van de christelijke Openbaring! De verantwoordelijken van de samenzang dienen er ook voor te zorgen dat het lied dat volgt op de eerste lezing bij voorkeur de meditatiepsalm is zoals voorzien in de liturgie, en niet een of ander zangstuk dat eigenlijk geen betrekking heeft op de lezing (cf. § 62).


Tijdens de misviering gebeurt de lezing of de voorzang van het Evangelie steeds door een gewijde bedienaar: bisschop, priester of diaken. Men kan een uitzondering maken voor misvieringen voor kinderen, waarbij een lezing op basis van de tekst door henzelf of hun catechist kan worden uitgebeeld.

DE HOMILIE

Evenzo wordt de homilie steeds uitgesproken door een gewijde bedienaar (cf. § 63-64). Indien een leek wenst tussen te komen voor een mededeling of een getuigenis, plaatst men die bijdrage bij voorkeur tussen het slotgebed en de zegen, het moment waarop gewoonlijk de mededelingen worden gedaan (cf. § 74), of nog, wanneer dit nodig lijkt, als vervolg op een korte homilie van de celebrant.


De geloofsbelijdenis en de voorbeden
De geloofsbelijdenis is als het antwoord van de geloofsgemeenschap op het beluisterde Woord Gods. Ik heb er het al eerder over gehad. Ten slotte eindigt de dienst van het Woord met de voorbeden. Hier voltrekt zich alles gewoonlijk normaal goed. Toch dient men er over te waken dat deze voorbeden tijdens huwelijks- of begrafenisvieringen inderdaad gebeden tot God blijven, en niet verworden tot een afscheidsgroet aan de overledene of een wensbericht naar het jonge paar toe. Het volstaat, om een goed resultaat te bekomen, de betrokkenen te vragen er voor te zorgen dat hun voorbede logischerwijs kan besloten worden met de formule: "Laat ons bidden".

Hierbij heb ik uw aandacht gevestigd op enkele punten betreffende de opening van de misviering en de dienst van het Woord. In een volgende bijdrage is de Eucharistische dienst aan de orde.


+ ANDRE JOZEF LEONARD,

Aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Geen opmerkingen:

Een reactie posten