donderdag 4 november 2010

Integrale Nederlandse vertaling brief Mgr. Leonard





Ik moet u één en ander verklaren…

De golf van zeer negatieve reacties opgeroepen door wat men aanduidt als «mijn woorden» heeft sommigen onder u zonder twijfel sterk beroerd. Misschien waren sommige van die verontwaardigde reacties wel de uwe… Zelf zou ik fel reageren op die «woorden» zoals ze u werden voorgelegd. De media hebben, uit een heleboel andere mogelijkheden, drie schandelijke «uitspraken» naar voor geschoven:
1. eentje met betrekking tot aids, wat ik zou voorstellen als een terechte straf van de hemel aan het adres van diegenen die zich bepaalde gedurfde sexuele gedragingen
eigen hebben gemaakt;
2. één met betrekking tot homosexuelen die ik zou brandmerken als abnormale wezens;
3. een met betrekking tot priesters of religieuzen die zich schuldig hebben gemaakt aan zwaar sexueel misbruik, die ik een burgerlijke gerechtelijke procedure zou willen
besparen indien zij oud of ziek zijn.
Laten wij deze drie grieven één voor één bekijken.

Aids: een verdiende goddelijke straf ?

De pers heeft zich erg opgewonden over mijn «verklaringen»  over aids. In werkelijkheid heb ik geen enkele recente « verklaring » afgelegd over dit onderwerp! Enkele dagen geleden is eenvoudigweg de Nederlandse vertaling (Mgr. Léonard. Gesprekken, Lannoo) verschenen van een werk van Louis Mathoux, dat vier jaar geleden in het Frans verscheen onder de titel «Monseigneur Léonard. Entretiens avec Louis Mathoux», bij Editions Mols in Brussel. Dit boek werd indertijd in enkele kranten besproken, zonder de minste opschudding te veroorzaken. Maar de dag zelf van zijn verschijning in het Nederlands kwam een golf van mediabelangstelling op gang met betrekking tot de pagina’s 173-174 (Nederlandstalige editie) van dit boek.


Ik verklaar mij nader. In een boek met gesprekken is de ondervraagde persoon op wrede wijze afhankelijk van de bekommernissen, zeg maar de obsessies van degene die hem ondervraagt. In mijn laatste antwoord weergegeven in het Franstalige origineel zei ik hierover (p. 340), op plagende toon, dat ik mijn « interviewer » dankte voor zijn belangstelling, ook al had hij mij maar weinig gevraagd over wat werkelijk het hart van mijn leven en van mijn christelijk geloof betreft. Ik spreek slechts zelden spontaan over deze onderwerpen, maar de beleefdheid noopt me ertoe te antwoorden op de vragen die mij worden gesteld… Ik herhaal dus dat ik geen enkele « verklaring » over aids heb afgelegd. Ik heb gewoon in 2005 (tijdstip van de interviews) geantwoord op een vraag en mijn toenmalige antwoord is recentelijk gedeeltelijk geciteerd door de pers. De vraag luidde: « Wat denkt u over aids ? Ziet u er een straf van God in voor de sexuele bevrijding ? » Het meest verhelderende is om het antwoord te lezen dat ik hierop gaf op de pagina’s 173-174 (243-244 van de Franstalige editie). Ik zal het hier samenvatten, maar schets u eerst de context van de vraag. Het ging erover of het uitbreken van deze ziekte een hemelse tuchtiging was. Het betrof hier dus wel degelijk de allereerste verspreiding van aids onder de mensen. Er was in deze context geen sprake van besmetting door bloedtransfusies of drugsnaalden en nog veel minder van een besmetting van een kind door de moeder !

Hoewel de interviewer misschien blij zou zijn geweest (weet ik veel) indien ik had gezegd dat aids een straf van God was, begon ik met te onderlijnen dat ik nooit op enigerlei wijze in dergelijke termen redeneer en dat ik op geen enkele manier het uitbreken van aids beschouw als een hemelse straf. Maar omdat de journalist, door de aard van zijn vraag, gehecht leek te zijn aan deze categorie van « straf », heb ik daaraan toegevoegd dat men er « hoogstens » « eventueel zou kunnen » van uitgaan dat de allereerste verspreiding van deze ziekte blijk gaf van « een soort van » « immanente gerechtigheid ». Drie keer voorbehoud dus (de uitdrukkingen tussen haakjes), om dit klassieke concept van « immanente gerechtigheid » naar voor te schuiven.

Ik geef onmiddellijk toe dat deze uitdrukking niet bij iedereen bekend is. Maar als je vragen beantwoordt van een journalist, dan antwoord je aan een persoon die per definitie gecultiveerd is, die van ‘s morgens tot ‘s avonds en van ‘s avonds tot ‘s morgens met woorden werkt en er dus de betekenis perfect van kent. Overigens was het concept van de « immanente gerechtigheid » precies bedoeld om iedere gedachte aan een « straf » van boven of van buitenaf uit te sluiten. Dat is wat het bijvoeglijke naamwoord « immanent » betekent, namelijk «eigen aan de zaak zelf» (van het Latijn manere in = « er binnenin blijven »), zonder dat men een uitwendige of «transcendente» oorzaak moet inroepen. Indien er dus sprake is van « gerechtigheid », dan gaat het in deze uitdrukking absoluut niet om een goddelijke of menselijke vorm van « gerechtigheid », maar om diegene die voortspruit uit de aard zelf van de daden die werden gesteld. Om de zin van deze uitdrukking (die ik nooit spontaan gebruik, maar die ik toen in 2005 gebruikte in een poging om binnen te treden in het denkpatroon van degene die me ondervroeg) te illustreren, gaf ik enkele voorbeelden (die men zeer zorgvuldig niet heeft geciteerd). 

Indien wij de Aarde door onverantwoordelijk gedrag tegenover onze omgeving slecht behandelen, dan kunnen we ons eraan verwachten dat de Aarde ons later ook slecht zal behandelen (klimaatwijziging, stijgende waterspiegel, het verdwijnen van soorten, enz.). Daar is geen enkele goddelijke beslissing voor nodig ; het komt voort uit de aard zelf van ons gedrag. Vergelijkbaar hiermee is het, indien een Minister van Volksgezondheid op de pakjes sigaretten laat zetten : « tabak kan uw gezondheid ernstig schaden », niet de bedoeling om te beweren dat uw chronische bronchitis of uw longkanker het gevolg zijn van een goddelijke tuchtiging en nog minder dat deze voortspruit uit een beslissing van henzelf, maar gewoon dat het voortkomt uit uw tabaksgebruik. Ze schuiven dus impliciet het concept van de « immanente gerechtigheid » naar voor. Overigens blijkt uit een aantal artikels die ik heb gelezen dat de allereerste verspreiding van aids minstens voor een deel werd veroorzaakt door besmettingen voortspruitend uit bepaalde gewaagde sexuele praktijken (meervoudige partners, sodomie, enz.).

Ik zie werkelijk niet in wat er onbehoorlijk aan is om te zeggen dat onze vervuilende
gedragingen ons op termijn zuur zouden kunnen opbreken op ecologisch gebied, of om ervoor te waarschuwen dat een overdadig gebruik van alcohol onze hersenen of onze lever kan aantasten of om ervan uit te gaan dat HIV-besmettingen in het begin ondermeer in verband stonden met gewaagde sexuele gedragingen. Maar, zo zegt men mij, op die wijze stigmatiseert en discrimineert u aids-lijders ! Het ware zinvol geweest indien de lezers die zijn aanbeland op pagina 174 van het boek, ook pagina 175 zouden hebben gelezen (p. 245 in de Franstalige editie), waar ik expliciet en nadrukkelijk zeg dat aids-lijders nooit mogen worden gediscrimineerd ! Sinds wanneer verlenen de waarschuwingen tegen de ravages die worden aangericht door tabak toelating om rokers te discrimineren ? Precies hetzelfde geldt voor de aids-problematiek.

Homosexuelen : abnormalen ?

In het verleden heeft men reeds geprobeerd om me de monsterlijke uitspraak in de mond te leggen dat homosexuelen abnormaal of ziek zouden zijn ! Ik heb reeds verscheidene keren uitleg gegeven over deze problematiek (die ik haast nooit spontaan aansnij, maar slechts in antwoord op vragen die mij worden opgelegd), ik hou het dus kort. Vanuit een filosofisch standpunt meen ik dat homosexuele neigingen en praktijken niet stroken met de objectieve sexuele logica. Deze sexuele logica (plantaardig, dierlijk en ook menselijk) bestaat erin te « diversifiëren » en, in zekere zin, het mannelijke en het vrouwelijke te « scheiden » zodat ze elkaar kunnen aanvullen. Dat is trouwens de betekenis zelf van het woord « sex », dat zeer waarschijnlijk voortkomt uit het Latijnse « secare », een werkwoord dat « snijden », « scheiden » betekent. « Sexualiteit » houdt het scheiden van het mannelijke en het vrouwelijke in met de bedoeling dat ze zich ook weer kunnen verenigen (bij de paring, bij dieren, of de liefdesontmoeting van twee personen, bij de mens) door middel van een daad (de geslachtelijke vereniging) die het doorgeven van het leven mogelijk maakt. Het filosofische probleem dat homosexualiteit stelt is dan ook het feit dat in het geval van deze sexuele geaardheid in zekere zin de polariteit tussen het mannelijke en het vrouwelijke wordt opgeheven door zich te wenden tot een persoon van hetzelfde geslacht.

Sommigen drukken dit uit door te zeggen dat een homosexuele geaardheid niet «normaal » of « abnormaal » is. Persoonlijk mijd ik dergelijk taalgebruik als de pest, tenzij de « ondervrager » er sterk op aandringt. Desnoods, indien men dit werkelijk nodig vindt, zou men het kunnen wagen te zeggen dat deze geaardheid niet geheel normaal is, in de zin dat ze niet overeenstemt met de objectieve logica van de sexualiteit. Maar het is beter om deze terminologie te vermijden omwille van de dubbelzinnigheid ervan. En in ieder geval veroorlooft dit geenszins iemand om op enigerlei wijze te beweren dat homosexuelen « abnormalen » zijn, wat zeer beledigend zou zijn.

Om het verschil te doen begrijpen tussen een filosofisch oordeel over de « homosexuele
geaardheid » en de kwetsende discriminatie ten overstaan van « homosexuele personen », heb ik het gewaagd om in een televisiestudio een vergelijking te maken tussen de houding die wij aannemen ten overstaan van anorexiepatiënten en ten opzichte van homosexuele personen.
Bepaalde persorganen hebben doen uitschijnen dat ze geloofden dat ik op die manier homosexualiteit gelijkstelde aan anorexia en homosexuelen dus als zieken beschouwde!

Maar ik heb homosexualiteit nooit vergeleken met anoraxia, en dat zou ook volstrekt zinloos zijn. Ik heb enkel de houding vergeleken die wij aannemen of zouden kunnen aannemen ten opzichte van personen die deze twee zo volkomen verschillende situaties beleven. Welnu ! De meesten onder ons beschouwen anorexia als een ontwikkeling in de appetijt die niet strookt met de objectieve logica van die appetijt, die erop gericht is om ons aan te zetten tot eten om op die wijze onze krachten aan te vullen. Maar ik hoop dat mensen die zo redeneren daarom anorexiepatiënten toch nooit als « abnormalen » zullen beschouwen ! Net zo staat het feit dat u homosexualiteit beschouwt als niet samengaand met de objectieve logica van de sexualiteit u daarom nog helemaal niet toe om homosexuelen te beschouwen als « abnormaal » of « ziek ».


Bejaarde of zieke pedofielen : onttrekken aan de menselijke gerechtigheid ?

In een recente uitzending werd één van mijn antwoorden naar voor gebracht alsof ik priesters of religieuzen die zich schuldig hebben gemaakt aan sexueel misbruik zou willen onttrekken aan de burgerlijke rechtspraak indien zij ziek of oud zijn. Maar gelooft men nu werkelijk dat ik in die mate onsamenhangend ben terwijl ik sinds 23 april jongstleden, net als de andere bisschoppen, onophoudelijk de slachtoffers heb opgeroepen om zich bij voorrang tot het burgerlijke gerecht te wenden, omdat dit als enige bevoegd is om de waarheid en de ernst van de feiten vast te stellen en om te bepalen of er al dan niet sprake is van verjaring ? Dit alles behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van het gerecht. En, voor alle duidelijkheid, wij hebben ervan afgezien om een soort nieuwe « Commissie Adriaenssens » in het leven te roepen, ondanks de grote diensten die deze heeft bewezen aan een heleboel slachtoffers. Wij sturen dus systematisch de klagers door naar het burgerlijke gerecht en de openbare instellingen die bevoegd zijn om dit soort klachten te ontvangen.

Wat de interne keuken van de Kerk betreft moeten we ondertussen, bovenop de burgerlijke procedures, voor elk ernstig geval van sexueel misbruik een dossier opstellen dat we naar Rome moeten sturen. De Congregatie voor de geloofsleer houdt eraan dat in elk betrokken bisdom de bisschop zijn plicht vervult. Ze bepaalt de canonieke straffen (dat wil zeggen degene die zijn voorzien door het Kerkelijk recht) die desgevallend moeten worden opgelegd aan misbruikers (onttrekking aan elke pastorale taak, verbod om de mis op te dragen, verlies van de klerikale status, enz.). Een dergelijk dossier is naar Rome gezonden met betrekking tot de gewezen bisschop van Brugge, Roger Vangheluwe. In afwachting van de beslissing van Rome dient de bisschop uiteraard voor ieder geval, indien de feiten bewezen lijken te zijn, onmiddellijk de preventieve maatregelen te treffen die zich opdringen, vooral als er risico bestaat op herhaling.

Het is in die context dat mij werd gevraagd welke maatregelen ik wenste te nemen
betreffende, vaak hoogbejaarde, priesters die zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijk misbruik. Eerst en vooral had ik uiteraard reeds, zoals altijd, benadrukt dat de slachtoffers zich eerst en vooral tot het gerecht en/of de bevoegde openbare instanties moeten wenden.

Maar wat indien de feiten door justitie werden geklasseerd omdat ze in hun ogen verjaard zijn, of indien de slachtoffers hardnekkig weigeren om zich tot het gerecht te wenden ? Moet ik, indien ik in kennis word gesteld van dergelijke, vaak zeer oude, feiten een openbare canonieke straf opleggen zonder zelfs maar het oordeel van Rome af te wachten ?

Toen ik deze delicate vraag moest beantwoorden, droeg ik nog een zeer ingrijpende ervaring in het hart die ik recent had meegemaakt. Slachtoffers waren me hun tragische verhaal komen vertellen dat ze hadden beleefd met priesters die hen ernstig hadden misbruikt. Ze zeiden me uitdrukkelijk : « Wij willen ons niet tot het gerecht wenden ; het is overigens in ieder geval te laat ; wij willen niet dat deze oude en zieke priester publiekelijk aan de schandpaal wordt gezet ; we vragen enkel dat u hem zou gaan opzoeken en dat hij tegenover ons het kwaad zou toegeven dat hij ons heeft aangedaan en waaronder wij tot op de dag van vandaag lijden ».

Ik heb toen dus contact opgenomen met deze priesters, oud, ziek, een beetje warrig maar nog in staat zich uit te drukken. Eén van hen zei me, toen ik hem vertelde over mijn ontmoeting met het slachtoffer : « Ik heb nooit met wie dan ook gesproken over dit zwarte hoofdstuk in mijn leven ; ik ben gelukkig dat ik het aan u kan toegeven alvorens te sterven ». Ik heb hem gevraagd of hij ermee akkoord ging om het slachtoffer te ontmoeten en uiteindelijk ten opzichte van haar het kwaad te erkennen dat hij haar had aangedaan. Hij heeft daar « ja » op gezegd en eraan toegevoegd dat het een grote opluchting zou zijn om dit, eindelijk, te kunnen doen voor zijn dood.

Ik heb opnieuw contact opgenomen met de slachtoffers, die hun diepe vreugde hebben uitgesproken toen ze dit hoorden en die hun voornemen hebben bevestigd om deze priester te ontmoeten. Dit heeft mij diep ontroerd. Tot tranen toe.

Ik weet niet of ik er goed aan heb gedaan om aldus te handelen. Maar ik denk dat het in dergelijke gevallen, wanneer geen enkele burgerlijke procedure mogelijk is of door het slachtoffer wordt gewenst, het niet onredelijk is om te oordelen dat het beter is om de misbruiker toe te staan om zijn schuld te bekennen in aanwezigheid van degene die hij heeft misbruikt, dat dit wellicht zinvoller is voor allebei dan eenvoudig aan die oude priester te verbieden om nog samen met de aalmoezenier van zijn rusthuis de mis op te dragen. In de gevallen die ik persoonlijk heb meegemaakt wensten de slachtoffers uitdrukkelijk geen openbare bestraffing in extremis, geen soort finale wraakoefening. Ze verlangden vooral dat de afzichtelijke waarheid van de feiten eindelijk door de pleger ervan zelf zou worden erkend.

Het is juist de herderlijke verantwoordelijkheid van de Kerk om ervoor te zorgen dat, wanneer het burgerlijke gerecht zijn werk heeft gedaan indien dit nog mogelijk is, de slachtoffers worden gehoord met eindeloos respect en dat de misbruikers uiteindelijk hun schuld bekennen. Indien ik mij vergis, zal men zeker niet nalaten mij daarop te wijzen…

*
**
Tot zover de verduidelijkingen die ik meende te moeten geven in verband met de recente opschudding. Het schijnt mij toe dat ik deze uitleg verschuldigd was aan degenen die ik onvrijwillig heb doen lijden door het onderwerp te zijn van zoveel kritiek, misverstanden en onbegrip. Ik hoop aldus te hebben bijgedragen tot de vrede des harten. Ik herhaal dat ik intens meeleef met alle misbruikslachtoffers en ik bevestig mijn vertrouwen in alle pastoors, priesters, religieuzen of leken, die zich gewetensvol van hun taak kwijten. Ik merk hoe kwetsbaar de Kerk op dit ogenblik is en herhaal mijn vertrouwen en dankbaarheid ten opzichte van alle christenen. Dank voor hun gebed en hun inzet, dank aan al diegenen « die dag in dag uit bouwen aan een meer menselijke en rechtvaardige wereld, die het Evangelie uitdragen en die bijdragen aan de bouw van een Kerk met toekomst » (Verklaring van de Belgische bisschoppen op 19 mei 2010). Ik verlang er in alle nederigheid naar dat wij ons mogen wenden tot de Herrezen Christus, hart van ons geloof, bron van onze hoop, kracht van de liefde.


Mgr A.-J. Léonard,
Aartsbisschop van Mechelen-Brussel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten