Wereld van de valse goden,
van ééndagsmachten, waan en schijn,
ik heb een zwaard gezet tussen mij en u.
Anderen deden zoals ik.
Honderden of enkelen maar?
Niet het aantal zwaarden telt mee,
slechts de kracht van het staal
waaruit zij werden gesmeed.
Wereld, gij dààr,
ik wil uw woordgesnor niet horen,
uw voze vertoning niet zien.
Wat gij vooruitgang noemt, laat me koud.
Ik erken alleen den opgang, versta dit goed:
den op-gang van Mens en Volk.
Ik wijs uw aanpassing af,
die nooit anders is
dan aanpassing-benedenwaarts:
een omlaag drukken,
van het Eeuwige naar ‘t vergankelijke,
van het Gave naar ‘t ontwrichte,
van het Grote naar de middelmaat. Enzovoort.
Ik walg van de walmen uit uw mengpot,
ademen wil ik in een zuivere lucht.
De platte paden uwer gelijkmaking
zal mijn voet nooit betreden.
Ik huldig mijn God
in de Ordening van het geschapene,
loof Hem in Harmonie
die het verscheidene te samenbindt.
De enkelen en ik,
wij blijven aan dézen kant.
ieder een wachter bij de schat,
ons toevertrouwd door geslacht na geslacht,
bij de dingen die zijn van altijd:
geworteld in den warmen grond van het leven,
gericht op datgene
wat eindloos het leven overstijgt
Wij zijn de minderheid,
de tegenstand der weinigen,
stil en hardnekkig,
die het brallen van uw menigten
maakt tot een ijdel laweit,
verwaaiend met den wind,
uw faam tot zand
dat wegstuift in zee.
Tussen ons en u staat het zwaard:
kruisvormig ‘t gevest,
de snede vlijmscherp
en de spits een ondoofbare vlam.
Wies Moens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten