vrijdag 24 december 2010

De gewone pedofielen zijn geen boosdoeners!!!

Geschokt bij het lezen van deze titel? Dat was ik ook. De uitspraak komt echter niet van mij, maar van de geprezen Kerkcriticus en professor ethiek aan de UGent, Etienne Vermeersch. Jawel, de Etienne Vermeersch die altijd zeer kritisch is tegenover de Kerk en pedofiele priesters, vindt pedofilie blijkbaar niet zo'n groot probleem. Integendeel: de justitie moet "meer begrip tonen" (zie onder). Hij vond het wel nodig om mgr. Danneels te beschuldigen van een gebrek aan moreel besef (link), maar zelf schreef hij wel weinig morele artikels.

De uitspraken over pedofilie van Vermeersch waar ik naar verwijs, dateren van 1979. Net de periode waarin de meeste pedofiliegevallen binnen de Kerk (en wellicht ook buiten de Kerk) plaatsvonden. Zijn opiniestuk verscheen op 8/12/1979 in De Morgen en was een reactie tegen de commotie die ontstaan was naar aanleiding van een vertoning van een pedofilieverheerlijkend toneelstuk (Snoepjes). Over dat toneelstuk werd in De Standaard van 30/11/1979 het volgende bericht:

Protest tegen pedofiele vertoning

In verband met het eventuele opvoeren van de musical

Snoepjes, waarin gepleit wordt voor de pedoseksualiteit en waaraan volgens de organisatoren, De Rooie Vlinders, een groep van linkse homofielen, ook kinderen zouden deelnemen, deelt de groep Voorpost mede, dat de Gentse schepen van Onderwijs, Piet Van Eeckhaut (BSP), die aanvankelijk de "zwarte zaal" van de Gentse academie geweigerd had, samen met prof. Hein Picard, voorzitter van Proka, naar een andere zaal voor de vertoning hebben gezocht.

Volgens Voorpost zou de vertoning nu zaterdag doorgaan in een zaal van de rijksuniversiteit op de Blandijnberg. Voorpost is van zins de rector van de RUG te verzoeken de vertoning te verbieden. Gebeurt dat niet, dan zal er op de Blandijnberg worden betoogd.

De vertoning zou worden gesubsidieerd door overheidsgeld, via het kultureel en werkgroepen-konvent van de RUG.


(De Standaard, 30/11/1979, p. 9)





Etienne Vermeersch reageerde op deze commotie met het opiniestuk 'Zijn pedofielen boosdoeners' in De Morgen.



Zijn pedofielen boosdoeners? - prof. Etienne Vermeersch (RUG)

De deining die de laatste weken te Gent is ontstaan, naar aanleiding van de musical 'Snoepjes', bracht iemand van de redactie van 'De Morgen' ertoe mij te vragen hierover een stuk te schrijven. Ik heb geaarzeld maar juist deze aarzeling was uiteindelijk het argument om het te aanvaarden: ik zal wel niet de enige zijn die deze materie met een zeker omzichtigheid wenst te benaderen en die dus de nood aanvoelt aan verdere discussie en verdieping van de inzichten. Daarom deze bijdrage.

Principes

Ethische discussies kunnen niet behoorlijk gevoerd worden zonder een duidelijke precisering van de uitgangspunten, de basiswaarden, die men wenst te verdedigen.

Wellicht zullen degenen die zich als progressief of 'links' ervaren, zich enigszins terugvinden in de beginselen die ik hier voorleg. Ik vind ze essentieel maar in de grondige uiteenzetting zouden verdere nuanceringen noodzakelijk zijn. Overigens heeft iedereen het recht zijn morele uitspraken op andere uitgangspunten te baseren, maar om een discussie mogelijk te maken zou men die wel expliciet moeten formuleren.

a) Ik keur alle handelingen goed die tot gevolg hebben dat ellende en pijn van mezelf en van mijn medemensen worden verminderd, of de vreugde en de genieting bevorderd; ik vind die daden immoreel die het geluk verminderen of het lijden groter maken.

b) Het kan gebeuren dat een handeling voor de ene vreugde bijbrengt en een ander nadeel berokkent; in dit geval geniet het de voorkeur aan de eigen genieting te verzaken, eerder dan de pijn van de ander te verhogen.

c) Het feit dat men daden afkeurt, moet niet noodzakelijk leiden tot afschuw voor de dader; wraakzucht en haat kunnen in enkele gevallen hoogstens als begrijpelijke reacties op immorele daden worden beschouwd; ze zijn niet iets waarop men fier moet zijn.

Nu volgen twee typische linkse stellingen:

d) Bovenvermelde houdingen hebben betrekking op alle mensen, zonder onderscheid van ras of klasse, zelfs op misdadigers.

e) De beslissing of daden gunstig of ongunstig zijn voor het menselijk geluk, mag niet op basis van traditie of intuïtie gebeuren, maar moet het resultaat zijn van rigoureuze wetenschappelijke bewijsvoering; vooral indien men mensen wenst te veroordelen of te straffen. Dit wat de moraal betreft.

Voor het strafrecht moet men het volgende in acht nemen:

f) Niet alles wat immoreel is moet door de maatschappij bestraft worden: straffen hebben slechts zin indien bewezen is dat ze werkelijk efficiënt zijn in het verhogen van het welzijn van de maatschappij en de bescherming van de individuen.

g) Strafrecht zal altijd iets kunstmatige hebben: voor de rechtszekerheid is het nodig duidelijke lijnen te trekken (bv. exact 16 jaar voor de al dan niet strafbaarheid van sexuele betrekkingen); in de feiten zelf bestaan echter slechts vloeiende overgangen. Alleen een doordachte wetgeving en een genuanceerde rechtspraak kunnen dit tekort enigszins goedmaken.

Moraal en seksualiteit

Vanuit deze of gelijkaardige principes zijn velen stilaan tot de overtuiging gekomen dat het beleven van seksualiteit, wanneer dit gebeurt op vrijwillige basis, door personen die zelfstandig kunnen beslissen, geen morele afkeuring verdient wanneer daardoor niemand wordt geschaad. Dit betekent dat er geen enkele grond voor morele veroordeling en zeker voor bv. masturbatie, orale, genitale of anale betrekkingen van homosexuele of heterosexuele aard, inclusief partnerruil, groepsseks en sexuele orgieën, traverstisme, fetisjisme en bestialiteit (dit laatste indien er geen dierenmishandeling bij te pas komt). De recente uitlatingen van een procureur in een Brussels proces over 'uitspattingen' in een zgn. 'ontuchthuis', zouden dan ook gewoon potsierlijk zijn indien ze niet zo'n triestige gevolgen hadden.

Wie een morele (of strafrechtelijke) veroordeling wil uitspreken, zou eerst moeten bewijzen dat het lijden van iemand erdoor intenser wordt. Men kan opwerpen dat in sommige van die gevallen sprake kan zijn van echtbreuk die pijn veroorzaakt. Inderdaad, maar zelfs dan ligt het immorele niet in de seksuele daad, maar in de ontrouw of het onverdiend verbreken van een intieme relatie.

Zelfs incest tussen broer en zuster kan volgens deze principes alleen verworpen worden als het tot een bevalling komt (genetisch risico); incest tussen ouders en kinderen is veelal af te wijzen omdat het een zelfstandige beslissing bij het kind meestal niet mogelijk is.

Sado-masochisme is slechts toelaatbaar wanneer vaststaan dat men steeds autonoom en zonder moeite uit de relatie kan stappen. Prostitutie die niet uit materiële of psychische nood ontstaat en in volle onafhankelijkheid gebeurt (zonder pooier) lijkt mij niet immoreel; steeds op grond van dezelfde criteria.

Ik herhaal dat wie meent toch morele of juridische bezwaren tegen dit alles te hebben, de principes zou moeten vermelden waarop hij zijn veroordeling baseert.

Ik heb het hier over dit aspect van moraal dat betrekking heeft op het beoordelen van het gedrag van anderen. Wij hebben het volste recht voor eigen handelen sommige van deze daden wansmakelijk en onaanvaardbaar te vinden. Maar wat ons afstotelijk lijkt, kan voor een ander prettig zijn en zolang die ander ons daarmee niet last valt. Dit gaat ons geen zier aan en evenmin moet de Staat een bepaald model van esthetica opdringen.

Pedofilie

Onder alle types van seksueel gedrag ligt het probleem van de pedofilie het moeilijkst. Ik definieer hier gemakkelijkheidshalve (het is een moeilijke geschiedenis) pedofilie als een seksuele relatie met jongens of meisjes voor de puberteit, of, in bredere (ook juridische hanteerbare) zin, voor 16 jaar. Enerzijds is men geneigd tegenover deze verlangens en dit gedrag van een medemens respect op te brengen, omdat ook hij het recht heeft zijn vorm van geluk na te streven.

Anderzijds zegt het criterium dat het eigen geluk niet opweegt tegen de schade die men mogelijk aan een ander kan toebrengen. Het vermoeden van deze schade ontstaat uit twee overwegingen. Men kan de vraag stellen of er in de relatie tussen een kind en een volwassene wel ooit sprake kan zijn van een werkelijk zelfstandige beslissing vanwege het kind; is er niet, ook bij uiterlijke instemming, een onbewust vorm van dwang? Daarnaast blijft de mogelijkheid dat ook bij autentieke keuze vanwege het kind, toch een storende faktor in het groeiproces kan optreden en dus de toekomst van het kind in het gedrang komt.

Het stellen van deze vragen volstaat niet om nu maar over te gaan tot het slaken van kreten, maar eerder om tot grondig onderzoek aan te zetten.

Spijtig genoeg moeten we vaststellen dat we terzake tot nu toe heel weinig weten. We weten echter voldoende om te betogen dat er bij het publiek talloze misvattingen bestaan en het is de verdienste (het was ook de doelstelling) van 'snoepjes' enkele van deze misvattingen uit de weg te ruimen. Zo zijn de brutale aanrandingen en desgevallend moord op kinderen niet het werk van de eigenlijke pedofiel. Omdat er mannen zijn die vrouwen verkrachten en vermoorden, moet men hierom de doorsnee heterofiele man niet van dezelfde neigingen verdenken. Het verschil tussen kinderaanrander en pedofiel is van analoge aard. De gewone pedofiel, zoals hij uit de schaarse onderzoekingen naar voor komt, voelt enerzijds een intense genegenheid voor één of meer kinderen en heeft anderzijds de behoefte ze te strelen, zich te laten strelen, dijen, achterwerkje, en geslachtsdelen aan te raken en, als ultieme betrachting, zich hierbij te masturberen of te laten masturberen; penetraties zijn bij de 'normale' pedofiel uiterst zeldzaam of zelfs onbestaande.

Seksueel contact gaat hier dus samen met tederheid zoals dit bij gewone geliefden het geval is. Dit is uiteraard de reden waarom veel pedofielen zich in hun zelfbegrip "van geen kwaad bewust zijn" en dus verwonderd zijn dat de buitenwereld zo afwijzend tegen hen optreedt. Zij ervaren zich niet als "aanranders" of "kinderverlokkers". Anderzijds hebben pedofielen wel eens de neiging om dit type van pedofiel (dat wellicht het meest voorkomt) te idealiseren, terwijl het toch ook voorvalt dat een pedofiel neiging zich bij sommige mensen uit in een plotse opwelling om seksuele aanrakingen te hebben, ook bij vreemde kinderen die daar natuurlijk nogal van schrikken.

Wat er ook van zij, de kernvraag blijft gesteld: In welke zin kan een kind tot vrije keuze in staat zijn. Het antwoord kan niet zonder nuancering worden gegeven. Er is een duidelijk verschil in autonomie tussen een jongen van acht jaar en een meisje van veertien en het is best denkbaar dat kinderen van ca. 11 à 12 jaar werkelijk vrijwillig een vriendschap en een erotische relatie aangaan en daar ook vreugde aan beleven. De grote moeilijkheid lijkt me echter dat ik geen criterium vind dat de maatschappij in staat zou stellen het authentiek karakter van deze vrije keuze bij het kind te achterhalen.

Het tweede probleem heeft te maken met de mogelijke schade die het kind van deze erotische relatie zou ondervinden. Hiervoor bestaan geen decisieve bewijzen en wie de (al te geringe) gegevens doorneemt, komt eerder tot de conclusie dat vrijwillig aangegane erotische kontakten geen noemenswaardige invloed hebben op de latere ontwikkeling van het kind.

Daarentegen is het vrijwel zeker dat de sterk afwijzende reacties van ouders en omgeving en vooral de beangstigende kruisverhoren door onbegrijpende politiemensen, ernstige trauma's kunnen nalaten. Toch zouden ook hierover meer wetenschappelijke gegevens moeten beschikbaar zijn vooraleer men tot definitieve stellingname kan komen. Terloops het volgende: velen van degenen die zo bezorgd zijn om de mogelijke schade voor de latere ontwikkeling, moeten toch weten dat de banbliksems over masturbatie, die gedurende vele decennia over kollegestudenten werden uitgesproken, nogal wat meer ravages hebben aangericht op het gebied van schuldcomplexen en storing van harmonische seksuele ontwikkeling dan die enkele pedofielen; toch herinner ik mij niet dat ooit één predikant hiervoor verantwoording heeft moeten afleggen.

Tot besluit het volgende.

1) We beschikken over onvoldoende gegevens om nu reeds normen op te stellen binnen dewelke bepaalde types van pedofilie moreel als strafrechtelijk vrijuit zouden kunnen gaan; ik sluit de mogelijkheid echter niet uit.

2) Vergeleken met het eerder beperkt belang van het "vergrijp" is de publieke afkeuring en ook de strafrechtelijke beteugeling - zelfs als ze gewenst kan zijn -in elk geval mateloos overtrokken.

Pleiten voor een wetswijziging of minstens voor een begrijpende rechtspraak is dus dringend nodig.

3) De gewone pedofielen zijn geen boosdoeners: ze hebben een seksuele gerichtheid waar ze niet om gevraagd hebben en al kan men (voorlopig wellicht) een aantal van hun daden onaanvaardbaar achten, zij zijn medemensen die veel meer nood hebben aan ons begrip, dan aan een brute ongenuanceerd afwijzing.

(De Morgen, 8/12/1979, p. 2)


Het moge duidelijk zijn dat Etienne Vermeersch in 1979 pedofilie niet onomwonden als verwerpelijk aanziet. Er moet 'begrip' zijn voor pedofielen en het kan zelfs dat kinderen die seksuele betrekkingen willen met volwassenen daar goed bij varen. De mogelijke negatieve invloed van pedoseksuele contacten mogen we zeker niet overdrijven. Wat volgens Vermeersch wel vreselijk is, is de behandeling door justitie en vertrouwenspersonen: die - en niet de pedofielen - zorgen voor trauma's bij het kind! Over een zwijgcultuur gesproken!

Het is ongelooflijk dat zo iemand vandaag zo'n zware kritiek durft uiten op de Kerk. Hij heeft (samen met de hele samenleving) in die periode meegewerkt aan een gedoogbeleid voor pedofilie. De ongelooflijke zware collectieve schuld moge duidelijk zijn. Het is echter typisch voor een samenleving om een zondebok te zoeken. In de Kerk heeft men die blijkbaar gevonden.

Dit doet hoegenaamd niets af van de vreselijke gedragingen van pedofiele priesters en dit spreekt die zeker niet goed. De schuld van die priesters en geestelijken is en blijft enorm en waar mogelijk (verjaring) moet die nog gestraft worden. Alleen moge duidelijk zijn dat het niet alleen de Kerk en de geestelijken zijn die boter op het hoofd hebben.


Bron: http://pascalcalu.posterous.com/de-gewone-pedofielen-zijn-geen-boosdoeners

woensdag 22 december 2010

Wat is de oorsprong van de pedofiliecrisis in de Kerk?

Emmanuel Cabello


Er zijn verschillende stellingen over de oorzaken van de pedofiliecrisis in de Kerk. Wij geven er hier een bondige samenvatting van.


De jongste jaren heeft de crisis van het seksueel misbruik op minderjarigen in de katholieke Kerk in de Verenigde Staten en in verschillende West-Europese landen voor heel wat opschudding gezorgd. Zij staat vandaag — en nog voor hoelang weten wij niet — in het centrum van de belangstelling zowel in de maatschappij als in de katholieke hiërarchie.

De oorsprong van deze crisis kennen is essentieel als er doeltreffende oplossingen willen voor gevonden worden. Eigenlijk zijn er twee tegengestelde hypotheses.

Eerste hypothese

De eerste stelt dat de voornaamste oorzaak van het seksueel misbruik door geestelijken moet gezocht worden in de repressieve moraal van de katholieke Kerk, meer in het bijzonder in het verplichte celibaat van de priesters. Sommigen stellen dat de aan de priesters opgedrongen seksuele onthouding afwijkende seksuele handelingen met minderjarigen bevordert, door een soort compensatiemechanisme.

Professor Hans-Ludwig Kröber, directeur van het Instituut voor psychiatrische gerechtelijke geneeskunde van de Vrije Universiteit van Berlijn is het daar niet mee eens. Hij is een van de grote deskundigen inzake pedofilie. Zijn Instituut publiceert regelmatig studies over de daders en de slachtoffers van misdrijven inzake seksueel misbruik. Hij stelt dat pedofielen personen zijn die een vroege seksuele activiteit ontwikkeld hebben en geenszins volwassenen die “een verhoogde hormonale productie” vertonen door gebrek aan een partner. Voor hem is de stelling dat het celibaat aan de oorsprong ligt van seksuele delicten “vanuit wetenschappelijk oogpunt een dwaasheid” (cf. Celibaat en pedofilie ).

Philip Jenkins, socioloog en professor aan de Pennsylvania State University, is de auteur van de meest grondige studie die verschenen is over de pedofiele priesters in de Verenigde Staten. Zoals Kröber is ook hij geen katholiek. Over het verband tussen celibaat en pedofilie is hij eveneens zeer duidelijk: “Mijn onderzoek rond deze gevallen tijdens de jongste twintig jaar toont duidelijk aan dat er absoluut geen bewijs is dat katholieke priesters of andere ongehuwde geestelijken meer geneigd zouden zijn tot een slecht gedrag of tot misbruik dan andere leden van de clerus van om het even welke kerk of dan leken.” ( cf. Priestercelibaat en seksueel misbruik ). Het lijkt dus duidelijk dat de zogenaamde “repressieve” katholieke moraal geenszins verantwoordelijk is voor het seksueel misbruik [1].

Tenslotte moet er ook aan herinnerd worden dat de meeste seksuele misbruiken van minderjarigen (zo 'n 85%) gepleegd worden binnen gezinnen, door gehuwde personen.

Tweede hypothese

Vermits het niet ligt aan het celibaat of aan de katholieke moraal, waar moeten wij dan de oorzaak van deze verdorvenheden zoeken? George Weigel duidt op een andere mogelijke verklaring. Hij heeft een belangrijke studie over het seksueel misbruik door priesters in de Verenigde Staten uitgebracht en heeft de conclusies ervan in zijn werk “The Courage to be Catholic” gepubliceerd [2]. Dit boek, dat geschreven werd tijdens het jaar 2002, juist na de crisis van het seksueel misbruik in de Verenigde Staten, is een boeiende studie van de oorzaken, de omstandigheden en de actoren van deze droevige gebeurtenissen. Hoewel sommige van zijn bevindingen slechts voor de Verenigde Staten gelden, geeft hij een diagnose van de oorsprong van de pedofiliecrisis die heel universeel is.

Hij denkt dat deze crisis binnen de Kerk voortkomt uit twee stromingen die elkaar op een gegeven moment gevonden hebben. De eerste werd op dat moment (de jaren zestig) in kerkelijke kringen “de opening van de Kerk naar de moderne wereld” genoemd. Deze opening, die gerechtvaardigd was, werd spijtig genoeg zonder enige nuance gerealiseerd. De wereld is immers nooit het paradijs geweest, en zeker niet op dat precieze moment van de geschiedenis.

De jaren zestig waren de jaren waarin een absolute vrijheid werd opgeëist, vooral op seksueel vlak. Het hoogtepunt van deze beweging was de revolte van mei 68. In die tijd moest alles worden toegelaten. “Verboden te verbieden” was toen een van de meest verspreide slogans. Een van de te doorbreken taboes was de seksualiteit met minderjarigen. Verschillende bekende figuren (waarvan sommigen vandaag nog steeds verantwoordelijke posities in de maatschappij bekleden), hebben zich in meer of mindere mate ten gunste van de pedofilie uitgesproken.

Een eerste indicator van het belang van de door Weigel genoemde piste komt van de statistieken over het seksueel misbruik van minderjarigen aan beide zijden van de Oceaan. Zij bereiken een hoogtepunt tussen de jaren zestig en de jaren tachtig.

De versmelting van deze twee tendensen — in de Kerk, de opening naar de wereld en in de wereld het opeisen van de “seksuele vrijheid” — bracht met zich mee dat brede lagen binnen het katholicisme het morele onderricht van de Kerk gingen verwerpen. Symbolisch is in dit verband het vijandige onthaal van de encycliek “Humanae Vitae” over de geboorteregeling. Deze ongehoorzaamheid werd slechts zwakjes veroordeeld. Men mag zelfs stellen dat zij oogluikend toegelaten werd. Op dat precieze ogenblik is de polarisatie binnen de Kerk ontstaan, een fenomeen dat vandaag nog steeds blijft voortbestaan.

Dat alles heeft het fenomeen van dissent , zoals dat toen heette, versterkt. Het ging om een meningsverschil dat geleidelijk aan over de hele morele leer van de Kerk i.v.m. seksualiteit ging. Dissent was een houding van theologen, seminarieprofessoren en -opleiders alsook een deel van de clerus. Het breidde zich alsmaar meer uit en tastte andere punten van de leer aan, zoals de kern van het priesterschap (dat meer beschouwd werd als een sociaal dienstbetoon dan als een echte ambt waarin de priesters in naam van Christus en in persona Christi handelen). Vermits de wereld waartoe men zich moest openen democratisch en “progressist” was, weigerde men voortaan “conservatieve” waarden te erkennen, zoals de Traditie en het bestaan van de hiërarchie. Zo werd het oude Latijnse adagio “corruptio optimi pessima” bewaarheid, de afvalligheid van een deel van de geestelijkheid leidde tot verschrikkelijke dwalingen, waar men zich vandaag duidelijk rekenschap van geeft.

Tot hier in grote lijnen een beschrijving van de ontwikkelingen die een hele reeks theoretische en praktische ontsporingen in de hand gewerkt hebben. Om volledig te zijn, zouden wij nog dieper moeten ingaan op eigenheden van de afzonderlijke landen. In verschillende van die landen leidde de Kerk scholen en internaten en vele priesters en religieuzen waren bijgevolg in dagelijks contact met kinderen en adolescenten. Tezelfdertijd hadden zij ook een machtspositie, wat de straffeloosheid nog bevorderde. Vergeten wij ook niet het prestige en de autoriteit die de Kerk en haar instellingen in die tijd nog omringde. Alle ingrediënten die de catastrofe zouden veroorzaken waren bijgevolg aanwezig.

Slechts zeer laat gingen de ogen open, want voorheen was men blind of wou men blind zijn, en niet alleen in de Kerk. Professor Adriaenssens stelde dat in de jaren dat de feiten talrijker waren, het fenomeen van de pedofilie nieuw was, zelfs voor psychiaters. En Stéphane Durviaux, adviseur van de Afgevaardigde voor de Rechten van het Kind in België heeft verklaard dat tot het uitbreken van de zaak Dutroux, Justitie in België het zeker niet beter deed dan de Kerk ( Le Soir , 15-9-10).

Conclusie

Als de diagnose van Weigel klopt, zal naast de zorg voor de slachtoffers en de bestraffing van de daders, in brede sectoren van de Kerk een taak van doctrinale en morele herbronning verdergezet moeten worden. Deze taak is begonnen bij de uitverkiezing van Johannes-Paulus II als opvolger van Petrus. Zij wordt verdergezet door Benedictus XVI, die hardnekkig verder werkt aan wat hij de zuivering van de Kerk noemt. Deze taak veronderstelt een proces van verduidelijking tegenover de wereld en het overheersende denkpatroon dat voortkomt uit de jaren zestig. Het is een taak die duidelijk weerstand, zoniet vervolging zal opwekken.

Emmanuel Cabello is priester, Doctor in Opvoedkunde en in Theologie . Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Ludwig Van den Dries.

[1]Om de verhouding tussen pedofilie en celibaat te verklaren, moeten er twee bijkomende bemerkingen gemaakt worden: de eerste komt van Mgr. Charles J. Scicluna, rechtspromotor bij de Romeinse Congregatie die de gevallen van pedofilie behandelt. Hij heeft aan het dagblad Avvenire (13-3-10) verklaard dat 60% van de als pedofilie bestempelde gevallen eerder als “efebofilie” beschouwd moeten worden, vermits de slachtoffers geen kinderen waren, maar adolescenten van hetzelfde geslacht (cf. Seksuele misbruiken bij priesters ). De tweede is eigenlijk vanzelfsprekend: er bestaat soms een omgekeerd verband tussen celibaat en pedofilie, in de mate dat bepaalde personen met een affectieve onrijpheid toevlucht zoeken tot het priesterschap. In dit verband heeft de Congregatie voor het Katholiek Onderwijs op 4-11-2005 een richtlijn gepubliceerd, teneinde de selectiecriteria voor de kandidaten tot het priesterschap nauwer te omschrijven.

[2] Basic Books, New York 2003.



Bron: http://www.nl.didoc.be/